María plant haar vingers diep in het spierweefsel van mijn schouder en lost haar stevige grip geen enkele seconde. Ik bijt op mijn tanden. Het doet pijn én het doet goed. Als ze later toch mijn schouder verruilt voor mijn bovenrug voel ik hoe moe mijn spieren zijn, ook degene die onderweg géén pijn doen.
Ik ben juist aangekomen in Ribadeo en daarmee ook in Galicia, de meest noordwestelijke deelstaat waarvan Santiago de Compostela de hoofdstad is. De Puente de los Santos, de lange brug over de Ría de Ribadeo scheidt Asturias van Galicia en is – als je er oog voor hebt – ook een scheidslijn tussen twee culturen. De Gallegos zijn een volk apart, met een eigen, officiële taal, eigen culinaire specialiteiten (waarbij pulpo gallego, inktvis op Gallicische wijze, de kroon steelt en een ereplaats in de vele ‘pulperías’ langs de Camino, en een eigen bouwstijl, waarbij driftig gebruik wordt gemaakt van de grijze leistenen (piedras de chantada) die voor alles worden benut, van de daken tot de omheining van de weides tot grafsteen.

De typische maïsopslagplaatsen op stenen pilaren, zogeheten orreo’s, vind je ook in Asturias en misschien zelfs in Cantabrië, maar hier zijn ze van hout en vaak prachtig geornamenteerd met beelden en kruisen. Ze zien eruit als heiligenhuisjes, en dat waren het natuurlijk ook, want ooit bevatten ze het meest waardevolle van de boer. Op zijn Rubia Gallega na, uiteraard, de goudgele trots van de Galicische veestapel, de emblematische vleeskoe waarvan de kalfjes momenteel in de weides dartelen.

De Galicische natuur is weergaloos mooi, zelfs in de driezelregen. De holle wegen waarlangs hoge, eeuwenoude, met tientallen soorten groen, grijs en zilverkleurig korstmos beklede bomen naar elkaar overhangen als waren het de beuken van een kathedraal. Je vraagt je af of ze de inspiratiebron waren voor de architecten van de Galicische kerken. Het zijn vooral deze feeërieke bossen die Galicia iets magisch en mystieks geven. Alsof zich achter elke eik of beuk een elf of een trol kan schuilhouden.

Ook de mensen gedragen zich anders in Galicia. Een beetje ingetogen en wat stugger. In tijden van pandemie lijken de gallegos een stuk onrustiger dan de gemiddelde Spanjaard. Zeg maar gerust fobisch. Het eerste wat Anita, Deike en ik te horen krijgen als we de brug over zijn, is het gesis van een paar lokale vrouwen: ‘zet jullie masker op! Jullie weten best dat dat moet!’
Dat weten we dus níet, en een snelle zoektocht op internet leert ons dat het ook niet verplicht is op straat als je 1,5 meter afstand kan houden. Maar de schrik zit er hier goed in. Ik herinner me hoe hier in de provincie Lugo een jaar geleden de eerste ‘brotes’ (uitbraken) van Spanje plaatsvonden. En sindsdien is het niet meer opgehouden. Men is lichtjes getraumatiseerd en dat merken wij pelgrims. Aan mijn wandelstok heb ik een Jacobsschelp vastgemaakt die bij elke stap een beetje tegen de stok klettert. ‘We lijken wel pestlijders die hun komst in de dorpen aankondigen met een ratel!’ had Agur gezegd. Zo voelt het soms inderdaad. En dan te bedenken dat ik me als ongeprikte door het land der gevaccineerden beweeg. Ze moesten eens weten. Pek en veren waren mijn deel!

camino del norte
camino del norte
‘Mijn hart maakt altijd weer een sprongetje bij elke welgemeende en hartelijke ‘Buen Camino’ die mij onderweg toekomt’

María Iglesias, mijn masseuse, heeft geen ratel, maar ís er één. Terwijl ik onder haar handen kreun en steun, vertelt ze hoe bang ze is voor het virus en vooral dat haar bejaarde ouders die in een door god verlaten gehuchtje wonen het krijgen. Als de sessie gedaan is, raad ik haar aan om haar ouders elke dag vitamine c en d én zink te geven om hun weerbaarheid te verhogen. Even lijkt ze me wantrouwend aan te kijken, maar als ik zeg dat het gevaccineerden ondersteunt en dat ik het zelf ook neem en al die tijd, ondanks elke nacht een slaapzaal te hebben gedeeld met ontelbare onbekende pelgrims uit alle delen van de wereld, nog geen dag verkouden ben geweest, neemt ze opgelucht haar pen en neemt notitie, waarna ik met haar afreken en de stad weer induik om samen met Deike en Anita te gaan lunchen.

‘Jij hebt vorig jaar de Camino Francés gewandeld?’ vraagt de Duitse Deike me vol bewondering – de 24-jarige heeft er juist haar derde en tevens laatste Caminodag opzitten. Ze heeft beslist om verder met de bus naar Santiago te reizen. Voor haar waren de afgelopen wandeldagen een beproeving, maar achteraf ook een grote zelfoverwinning. In haar vraag schuilt ook wat ongeloof. ‘Jij hebt 900 kilometer gewandeld temidden van de pandemie?!’
De waarheid is dat Spanje er toen wat c betreft slechter voorstond, maar dat de sfeer beter was, en de locals een stuk minder panisch. De omnipresente Spaanse tv die dag in dag uit in alle bars schettert en hysterisch coronanieuws uitbraakt, is daar vast en zeker debet aan. Toch zijn er nog altijd veel locals die de pelgrims graag zien komen en mijn hart maakt altijd weer een sprongetje bij elke welgemeende en hartelijke ‘Buen Camino’ die mij onderweg toekomt. 

We zijn ‘s ochtends extra vroeg vertrokken om op tijd in Ribadeo te zijn voor een bezoek aan Playa de las Catedrales. Dat is in deze laatste pleisterplaats aan de Cantabrische Zee dé excursie die iedereen moet hebben gemaakt maar je bent voor een goed zicht op de rotsformaties die eruit zien als kathedralen afhankelijk van de getijden: je kan ze immers enkel ten volle bewonderen bij laag water. En dat moment blijkt júist gepasseerd als wij ons melden bij het bureau voor toerisme. De bus was al om acht uur vertrokken en hadden we dát uur willen halen dan hadden we al om vier uur uit ons bed gemoeten.
Gelukkig is het ‘s avonds weer eb en krijgen we die dag nog een kans. Nadat we extra lang hebben geluncht – pizza ‘Das Catedrais’, met inktvis en zeewier – doen we een lange siesta en nemen we ‘s avonds de bus naar het strand. We zijn duidelijk niet de enigen die de wonderlijke rotsformaties willen zien: aan de kust staan letterlijk honderden toeristen in een lange rij te wachten tot ze het strand op mogen. De beroemde kathedralen van de zee staan echter nog altijd half onder de zeespiegel. Dat komt door de stand van de maan, zegt iemand. Daardoor is de waterstand hoger en blijven de grotten en spelonken verborgen onder water. Tja, de stand van de maan, daar kunnen we niets aan veranderen. En ook de drommen toeristen zijn er nu eenmaal en maken overal waar we een foto willen maken ongewild deel uit van de achtergrond. We zijn alledrie teleurgesteld en voelen ons wat in de maling genomen door deze toeristenval. Onderweg langs de kust hebben we zoveel mooiere en spectaculairdere natuurfenomenen gezien. Maar het is ons afscheid van de kust – vanaf morgen buigt de Camino definitief af naar het binnenland, in de laatste rechte lijn naar Santiago. Dan laten we het eeuwige gekrijs van de zeemeeuwen, het geruis van de golven en de zilte zeelucht achter ons. Maar goed, het duurt nog zeker twee uur voor het busje ons weer komt halen. Ik zie een paar jongetjes in de golven spelen en ik krijg een ingeving. Deike heeft maar een half woord nodig. Snel trekken we onze kleren uit en geven onze gsm en geldbuidel aan Anita, die haar schoenen wegens open blaren niet uit wil doen, en rennen richting de onstuimige Cantabrische Zee. We duiken de hoge golven in en happen naar adem. Het is koud, maar heerlijk! ‘Dank je Jackie, dit had ik nu écht nodig!’ roept Deike, die er met haar voluptueuze rondingen uitziet als een kruising tussen Anita Ekberg en Botticelli’s Venus in de Jacobsschelp. Ze heeft misschien geen wandelbenen maar ze is beslist onverschrokken, deze jonge Teutoonse, en juichend duikt ze in haar string steeds dieper en dieper de golven in. ‘De kathedralen van de zee, dat zijn wíj natuurlijk!’ roep ik terug, vlak voor een reusachtige golf mij de adem beneemt.

Wanneer ik weer boven kom – ik ben nu best ver in zee en een bootje van de kustwacht spurt ongerust naderbij – zie ik ze ineens. In het strijklicht van de laatste zonnestralen die tussen de stapelwolken door schitteren doemen de spelonken, cavernes en erkers op in de wanden van de iconische, gothische monolieten. Je kan ze enkel zien als je diep genoeg in zee gaat. Ik vind het ergens een metafoor voor de Camino, en misschien zelfs voor het leven zelf. Soms moet je diep gaan, je angsten een beetje overwinnen en jezelf verliezen om het allermooiste te vinden.

‘You know this time’s for real
It helps the heart to heal
You know it breaks the seal of the talisman that harms
And so you look at me and need
The space that means as much to me
So lead me down, to the ocean
Our world is fine, by the ocean’

(The ocean – Richard Hawley)

Ontdek nog meer artikels over ...