“Laat het licht buiten.

We krijgen het al van in de wieg mee. Een nachtlampje, een lichtgevend poppetje, de straal van het licht op de gang dat zich door een kiertje binnen wurmt.

De minste zachte schemering is goed voor een brokje vertrouwen. Voor dat essentiële gevoel dat alles goed is.

De eerste keer toen ik Kerst bij de schoonfamilie in IJsland ging vieren, landde ik Alice in Wonderland-gewijs  in een sprookjesdecor.

Nu heb ik het niet zo begrepen op al te bombastische kerstversiering, maar de huizen van Reykjavik waren gewoonweg feeëriek.

IJsland is de helft van het jaar verhuld in donkerheid. In de lange winter komt de zon amper op.

In België trekken we ’s avonds steevast de gordijnen toe en hangen we lichtdoorlatende glasgordijnen voor overdag.

In IJsland gebruiken ze gordijnen enkel in de slaapkamers om het zomerlicht buiten te houden als ze rond de midzomernacht toch iet of wat willen slapen.

Het binnenlicht verheldert de besneeuwde straten en warmt de stad op.

Het lichtjessnoer van verlichte huizen straalt vertrouwen en rust uit.

Nu moet je je es voor de geest halen welke bevreemdende ervaring de verhuis indertijd naar een verlaten dorpje in de Westhoek met zich meebracht voor de huisband.

Na 20u ’s avonds trokken de dorpsbewoners steevast de rolluiken naar beneden.

Dit ongewone tafereel maakte hem ongerust.

Of de zombies op komst zijn, vroeg hij.

Rolluiken. Geen licht kan nog binnen of buiten. We kunnen doen alsof we niet thuis zijn. We kunnen ons afsluiten, opsluiten en insluiten.

‘We mogen misschien onze deuren niet openen, maar laten we die gordijnen openen’

De eerste dagen van de tweede horecasluiting sloot ik me zo veel mogelijk op in het donker.

Zodra de kinderen ’s ochtends het huis uit waren, wentelde ik me terug in de duisternis. De mentale opdoffer om na enkele loodzware maanden terug opgesloten te worden nam de bovenhand.

Dit ochtendmens kon het plots niet meer opbrengen om zich tegen de middag toonbaar te maken voor de buitenwereld.

Met veel schoppen onder mijn eigen gat, begon ik toch af en toe buiten te komen.

De eerste dagen was dat vooral voor het Filmfestival Gent.

Voor mij een vorm van lichtterapie vanop het grote scherm. Lichtstralen verbrijzelden stilaan de donkere gedachten.

Sinds het bestaan van Souvenir had ik amper nog tijd gehad om naar de film te gaan.

Hoe helend was dat nu ineens. Een zweem van cultuur – of was het hier kunst – wreef zich als een balsem over mijn droevig zijn.

Mijn hoofd ging telkens bijna twee uur in lockdown, afgesloten voor de slechtnieuwsshow op mijn telefoon en voor de apocalyptische gedachtenkolk.

Ik kreeg honger. Cultuurhonger. Het deed me danig veel deugd dat ik direct zoveel mogelijk theater, film, concerten en wat nog al wou inplannen.

Maar ja, plots was ook dat afgeschaft.

Teleurstelling.

Deze essentiële therapie was niet meer.

Essentieel. Althans voor mij.

En ook voor vele anderen.

Ik mis mensen. Ik mis werken.

Ik mis mijn eigen essentiële dingen.

Dat dit nu even niet kan, maakt me niet zo heel erg droevig meer.

Integendeel, ik haal er kracht uit om te weten dat we nu echt iets aan het doen zijn om dat virus klein te krijgen. Om het weg te krijgen. En dat voelt goed.

Ik zie eindelijk licht aan het einde van deze eindeloze tunnel.

We mogen misschien onze deuren niet openen, maar laten we die gordijnen openen.

Zet een lampje aan uw raam en hang wat kerstverlichting op.

Laat binnenkijken in je warm en gezellig kot.

Alles komt altijd goed. Is het nu niet, dan is het later. Maar het komt ooit wel goed.

Zolang we het licht maar blijven zien.”

Ontdek nog meer artikels over ...