Beste lezer(s),

Wanneer u dit te lezen krijgt, zal ik er wellicht, euh, nog zijn.

Tenzij ik weer vergeet dat onze buitentrap bijzonder gladde tegels heeft die veranderen in een met Dreft besprenkelde spiegel op de zeldzame keren dat het hier regent. Zoals enkele weken geleden het geval was, toen ik gezwinde als een hinde op mijn tot de naad versleten flipflops het huis verliet en plotsklaps alle treden oversloeg om linea recta, Cop vooruit, in de rotsentuin anderhalve meter lager te belanden.
Ja, dat had net even anders kunnen aflopen, besefte ik toen ik na mijn hoofdelijke confrontatie met een van die tuinrotsen na enkele ogenblikken weer bij bewustzijn kwam en mijn vrouw naast me stond te gillen. U moet weten: mijn eega heeft er voor onze verhuis naar Ibiza een kwarteeuw als verpleegkundige op de spoeddienst op zitten. Die panikeert niet snel. Maar nu dus wel. Ze dacht – zo vertrouwde ze me toe tijdens het verzorgen van mijn gapende hoofdwonde – écht dat ik mijn nek gebroken had toen ze me knock-out beneden de vermaledijde trap zag liggen, benen in de lucht, een eeuwenoude rots omhelzend terwijl het bloed zich met de neerstromende regen vermengde. Al stelde ze het lang zo lyrisch niet.

Maar ik ben er dus nog en hoop dat bij regen en welzijn nog een tijdje te blijven.

Toch neem ik afscheid.

Een interbellum, met blije mensen, genietend van elke druppel drank en streep muziek

Want na zo’n vijftig dagen in coronaquarantaine – hallo, auteurs van het Groot Dictee? – en enkele gestaag vrijere weken in de respectieve fase 1, 2 en nu 3 van de desescalada, heeft de lokale overheid zonet bevestigd dat er vanaf volgende week weer toeristen op het eiland zullen toegelaten worden. Buitenlandse toeristen, zelfs. Het soort dat we hier sinds pakweg half maart niet meer gezien hebben, wat ervoor zorgde dat het steevast al in de lente onder massatoerisme kreunende eiland wekenlang een oase van rust, natuurpracht en quasi verlaten paradijselijke stranden-zonder-ligbedden was.
Een eiland in een spreidstand waar zelfs de meest flexibele yogalerares – en geloof me, zo zijn er véél hier op Planeet Zen – jaloers op zou zijn. Want diezelfde toeristen zijn tegelijkertijd natuurlijk ook zowat de enige bron van inkomsten voor de inwoners hier. Ergo: een grand-écart tussen genieten van de onvoorziene luxe om in volle prezomer het vrij ademende eiland voor jezelf te hebben en het economisch verlangen naar de met munten zwaaiende massameute.

“Heb je het gehoord! Ze komen! Ze kooomen!”, riep mijn vriend El Pirata me gisteren vanuit zijn open autoraampje toe nadat het nieuws bekendgemaakt was van de eerste toeristenvlucht – uit Duitsland dan nog – in aantocht. Geen idee hoe hij echt heet, maar ik noem ‘m De Piraat omdat hij steevast een bandana draagt en een oorbel heeft. El Pirata is een kok in een lokaal restaurant en uit zijn enthousiasme maak ik op dat hij graag terug aan het werk wil en weer wat centen wil verdienen.
“Ze kómen!”
“De Duitsers kómen!”

Het moet geleden zijn van 1940 dat er zo wild gedaan werd over de aantocht van de Pruisen. “Jawohl, Herr Pirat”, zuchtte ik. “Het interbellum is voorbij.” Want eigenlijk was het dàt wat we hier de voorbije weken hebben meegemaakt: een interbellum, met blije mensen, genietend van elke druppel drank en streep muziek, de zorgen van voordien en binnenkort even vergetend.
“Het zijn er maar een duizendtal, las ik, maar daar steek ik met plezier mijn gasvuur voor aan”, zei hij zonder enige bewuste allusie op de gruwel na dat andere interbellumeinde.
Ik gun hem natuurlijk zijn gevoel van, kuch, bevrijding, maar moest toch meteen denken aan de enige Duitser die ik ken die ook tijdens het interbellum hier op het eiland aanwezig was. Ze woont in onze wijk en ik passeer haar elke ochtend als ze haar – uiteraard – Schnauzer uitlaat. Frau Sauerkraut noem ik haar. Geen idee hoe ze echt heet, maar ik dichtte haar deze bijnaam toe omwille van haar onvermurwbare ende eeuwige blik op onweer, haar compleet onvermogen om iets dat in de buurt van een glimlach komt te produceren en haar immer “Ausländer raus!”-afvurende blik omdat we nieuw in de wijk zijn.

Eén keer sloegen we zelfs een praatje. “Hallo, wie geht’s?”, begroette ik haar overdreven vriendelijk. “Warum?”, was haar antwoord. Gezellig buurtkeuvelen op z’n Frau Sauerkrauts… Ik ken potten azijn die zoeter in het leven staan. Niet dat het me wat maakt. Integendeel, ze levert me elke dag weer een moment de gloire op als ik haar haast psychotisch lachend en overdreven maniakaal gesticulerend toezwaai bij het passeren. Dan stopft ze en kijkt ze me telkens weer zo perplex aan dat ik bruisend van plezier dieper de dag inrijd. Misschien dat ik haar binnenkort zelfs eens uitnodig bij ons thuis. Als het regent…

Ontdek nog meer artikels over ...