April

De regen komt in vlagen, slaat putjes in de aarde, stolt in hagel en bewerkt onze wegel tot een diepe voor. Tegen het weekend glijdt de zilverige neerslag over het terrein en vertoont het beekje aan de rand van het land zijn witte rug. De moestuin ligt er verzopen en triest bij, maar dat is schijn; tussen de buien door richt hij zich flonkerend en uitgelaten naar de hemel op. De dagen beginnen te lengen maar binnen wordt de haard opnieuw in gebruik genomen. Het hele huis is vochtig en de kleren drogen niet. Ik drink thee en neem warme baden om op te warmen.
De tweede zondag van de maand komt Daniela me halen. Het regent nog steeds, maar we beslissen om door de bergen te gaan cruisen; Arouca ligt vlakbij. Ik navigeer de wagen met zwiepende ruitenwissers over en langs de dalen. We houden halt om een machtig vrouwenklooster te bezoeken. Het is al sluitingstijd maar we mogen nog binnen, volgen een gids op haar laatste ronde. We glippen de sacrale tuin binnen als een onverwachte zonnestraal het hele binnenhof verlicht, maar een openbaring of herrijzenis blijft uit. Terug buiten lopen we de geur van versgebakken brood achterna maar ook de bakkerij is gesloten. Opnieuw laat iemand ons binnen. We kopen tien pistoleetjes voor 1 euro en ik voel me zo blij als was het een pak, verse Belgische frieten.

Het leven zoals het is – nors en gastvrij

We rijden door naar het geologische museum van Canelas. Andermaal zijn de deuren gesloten en andermaal glippen we via een ingang naar binnen om de bergachtige rotstuin te bewonderen. Behalve wij en de miljoenen jaren oude fossielen valt er in deze eenzame uithoek niemand te bespeuren. Het miezert geruisloos. Voor ons rusten flanken bezaaid met gele bloemen. ‘Dat zijn maias. De mensen uit deze streek leggen deze op de nacht van 1 mei aan het raam om de duivel, ziektes, heksen en slechte geesten uit het huis te houden,’ legt Daniela uit.
Helemaal onderaan ligt een dorp, een verzameling kleine daken genesteld in de oksel van de vallei. We dalen af en belanden via een gordijn van regen in een andere wereld; die van oude rituelen die hun oorsprong in het paganisme vonden. Huisjes van leisteen staan opeengepakt onder neergeslagen rookpluimen, elkaar beschermend tegen de koude. We blijven dalen, op zoek naar een herberg maar er valt geen levende ziel te bekennen. In een steile knik, weg van de straat, ligt een winkel verborgen. De deur staat wagenwijd open. We bestellen bier, kaas, chips, olijven en brood en zitten aan het enige tafeltje van de helverlichte nering. Een oude vrouw in een wollen trui draagt alles langzaam en zwijgzaam aan. Haar petje komt net boven de toonbank kijken. Daniela en ik kijken elkaar voldaan aan. Het leven zoals het is – nors en gastvrij – wat doet dat deugd.

Ik moet die aangebrande duivel niet in de buurt van mijn huis hebben

Een man komt binnen. Hij vertelt dat hij bij de Guarda Florestal behoort. Hij is een bewaker van het vuur, een beschermer van het bos en hij kent Romariz, ons dorp. Ook daar observeert hij de kim, ook daar kan het vuur hoog oplaaien. ‘De regen is de boosdoener,’ legt hij uit. ‘Hij duwt de eucalyptus razendsnel de hoogte in, laat alles groeien en maakt het onmogelijk om de bossen tijdig te ruimen.’
Als we afrekenen horen we muziek. In een deurgat staat een man in de gietende regen een vuur te stoken. De vlammen likken hoog naar de regen. ‘Houdt hij de geesten tegen?’ vraag ik aan de waardin. ‘Hij is een man alleen en heeft het koud,’ antwoordt ze droog.
Portugal is een land van contrasten. De regens zijn hevig en de hitte verschroeiend, het land is vruchtbaar en verdelgend, de mensen zijn hulpvaardig en wispelturig. In een lus rijden we via de Douro naar huis. Het is al pikdonker als Daniela me plots een steeds kleiner wordende weg doet inslaan. We parkeren aan een prachtig huis met grote ramen, hoog boven de Douro. Een koppel kijkt naar de televisie en voor een laatste keer sluipen we een tuin in. ‘Dit was het eerste huis dat ik als architect uitvoerde,’ zegt Daniela. ‘Twee jaar geleden voerde de wind het vuur over het water en legde de schrijnwerkerij van mijn cliënt in de as.’
Een poosje kijken we verbluft naar de trage, brede rivier onder ons. In mijn ooghoek zie ik gele spikkels. Maias. Ik pluk er een paar. ‘Je weet maar nooit,’ zeg ik, ‘ik moet die aangebrande duivel niet in de buurt van mijn huis hebben.’

Ontdek nog meer artikels over ...